Vertalingen habiter FR>NL
[abite]1 vivre dans un lieu déterminé - bewonen - wonen in
'Il habite une belle maison.'
Hij woont in een mooi huis.[abite]1 wonen
'Elle habite à Paris.' Ze woont in Parijs. © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
habiter (ww.) | bewonen (ww.) ; leven (ww.) ; logeren (ww.) ; resideren (ww.) ; verblijfplaats hebben (ww.) ; verblijven (ww.) ; wonen (ww.) |
habiter | wonen in |
Bronnen: interglot; ICT-Woordenboek
Voorbeeldzinnen met `habiter`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
FR: camperFR: coucherFR: demeurerFR: gîterFR: logerFR: nicherFR: occuperFR: percherFR: peuplerFR: résider