[kø]

1 partie du corps des animaux plus ou moins longue - staart

  'chien qui remue la queue'
  hond die kwispelstaart

2 ce qui relie un fruit à l'arbre - steel

  'des queues de cerise'
  kersenstelen

3 file de personnes - rij

  'Il y a la queue à l'entrée.'
  Er staat een rij bij de ingang.

  faire la queue
   (= attendre son tour dans une file de personnes) - in de rij staan (wachten)

4   à la queue leu leu
l'un derrière l'autre - op een rijtje

5 tige d'une fleur, d'un fruit - steel

  'queue d'artichaut'
  steel van een artisjok

6 manche - steel

  'la queue d'une casserole'
  de steel van een steelpan

7   queue de cheval
cheveux attachés derrière la tête - paardenstaart

8 dernières voitures d'un train - achterste gedeelte

  'être en queue du train'
  achter in de trein zitten
© K Dictionaries Ltd.

queue (v)	het achterwerk ; zitwerk (znw.) ; het zitvlak ; de stuit (m) ; het staartstuk ; de Staart (m) ; de rij ; de kont ; de keu ; de file ; de colonne ; de billen ; de bibs (v) ; achterste (znw.)
la queue	lul
queue	coccygeus ; wachtlijst ; stuitbeen ; staartwerk ; staart ; spankolf ; schacht ; ochterkant van brand ; loefzijde van brand ; kolf ; knuppel

Bronnen: interglot; Horecagids; ICT-Woordenboek; Download IATE, European Union, 2017.




FR: appendice
FR: arrière
FR: attente
FR: bout
FR: culotte
FR: file
FR: fin
FR: frac
FR: habit
FR: jaquette

FR: finir en queue de poisson NL: op niets uitlopen
FR: la queue basse NL: met de staart tussen de benen
FR: faire la queue NL: in een rij gaan staan, queue maken
FR: à  la queue leu leu NL: achter elkaar op een rij
FR: prendre la queue NL: achteraan gaan staan