Vertaal
Naar andere talen: • guérir > DEguérir > ENguérir > ES
Vertalingen guérir FR>NL
[geʀiʀ]

1 délivrer ··· d'une maladie - genezen - beter maken

  'Ce médecin l'a guéri.'
  Hij is door die arts genezen.


2 débarrasser ··· de ··· - afhelpen - genezen

  'Il a réussi à la guérir de ses angoisses.'
  Het is hem gelukt haar van haar angstgevoelens af te helpen.
[geʀiʀ]


1 sortir de la maladie - genezen - herstellen - beter worden

  'Elle va guérir.'
  Ze zal beter worden / ze zal genezen.


2 être débarrassé de ··· - afkomen - genezen

  'Il n'arrive pas à guérir de sa peur.'
  Het lukt hem maar niet (om) van zijn angst af te komen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
guérir (ww.) beter maken (ww.) ; beteren (ww.) ; cureren (ww.) ; genezen (ww.) ; gezond maken (ww.) ; gezond worden (ww.) ; helen (ww.) ; leven beteren (ww.)
Bronnen: Wikipedia; interglot


Voorbeeldzinnen met `guérir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
FR: adoucir
FR: apaiser
FR: calmer
FR: corriger
FR: désintoxiquer
FR: remédier
FR: remettre
FR: rétablir
FR: sauver
FR: soigner