Vertalingen amigo ES>NL
I amigo, -ga
zelfst.naamw.
1) persona muy querida y de confianza -
vriend, vriendin amigos de la infancia - vrienden van de kindertijd |
2) persona que tiene una relación amorosa con otra -
vriend, vriendin Trajo a su amigo a la cena. - Ze heeft haar vriend meegenomen naar het diner. |
II amigo, -ga
bijv.naamw.
1) que es querida y de confianza -
bevriend Un contador amigo lleva mis impuestos. - Een bevriende accountant doet mijn belastingzaken. |
2) que siente interés y gusto por algo -
liefhebber amigo de los libros - boekenliefhebber |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
amigo (znw.) | de genoot (m) ; de spitsbroeder (m) ; de partner (m) ; het makkertje ; de makker (m) ; de maat (m) ; de kornuit (m) ; de kompaan (m) ; de kameraad (m) ; de hartsvriendin (v) ; de gezellin (v) ; de gezel (m) ; de gabber (m) ; de compagnon (m) |
el amigo (m) | het vriendinnetje ; de vriendin (v) ; de vriend (m) ; het maatje |
amigo | bevriend ; vriendje ; pal ; kameraadje ; gabbertje |
Bronnen: interglot; Wikipedia
Voorbeeldzinnen met `amigo`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: acompañanteES: aliadoES: allegadoES: amadoES: amanteES: amorES: asociadoES: camaradaES: colegaES: compadre