Vertaal
Naar andere talen: • ocupar > DEocupar > ENocupar > FR
Vertalingen ocupar ES>NL

I ocupar

werkw.
Uitspraak:  [oku'paɾ]

1) tomar posesión de un territorio una fuerza militar - bezetten
El ejército ocupó toda la zona - Het leger heeft het hele gebied bezet

2) habitar una vivienda - bewonen
La casa está ocupada con los parientes. - Het huis wordt bewoond door de familieleden.

3) estar algo en un lugar sin que pueda haber nada más allí - vullen
El cuadro ocupa toda la pared. - Het schilderij vult de hele muur.

4) desempeñar un cargo o puesto de trabajo - bekleden
ocupa el puesto de chofer - hij bekleedt de functie van chauffeur

5) tomar a alguien para realizar un trabajo - werk verschaffen
La empresa ocupará a varios elektricistas. - Het bedrijf zal verschillende elektriciëns in dienst nemen.

6) emplear el tiempo de una persona - bezighouden
El viaje le ocupará todo el día. - De reis zal hem de hele dag bezig houden.

7) usar una cosa e impedir que otra la ocupe - bezetten
ocupar un asiento - een stoel bezetten


II ocuparse de

werkw.
Uitspraak:  [oku'parse ðe]

1) tener alguien algo que hacer - zich bezighouden met
Se ocupa de mantener las máquinas. - Hij houdt zich bezig met het onderhoud van de machines.

2) tratar un tema o asunto determinado - zich wijden aan
Hoy nos ocuparemos de los animales invertebrados. - Vandaag zullen we ons wijden aan de ongewervelde dieren.

3) tomar algo bajo la propia responsabilidad - zorgen
Me ocuparé de tu madre enferma. - Ik zal voor je zieke moeder zorgen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
ocupar (ww.) bewonen (ww.) ; bezighouden (ww.) ; zich bezighouden met (ww.)
ocupar kraken
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `ocupar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: alojarse
ES: apoderarse
ES: apropiarse
ES: conquistar
ES: desempeñar
ES: ejercer
ES: ejercitar
ES: estar
ES: habitar
ES: instalarse