Vertaal
Naar andere talen: • negocio > DEnegocio > ENnegocio > FR
Vertalingen negocio ES>NL

el negocio

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [neoɑujo]

1) actividad que se realiza para obtener un beneficio - handel
Tiene un negocio de muebles - Hij heeft een handel in meubels.

2) local o lugar donde se vende algo - zaak
Tiene un negocio en la ciudad - Hij heeft een zaak in de stad.

3) beneficio conseguido - transactie
Fue un buen negocio cambiar el auto. - Het was een goede transactie om van auto te verwisselen.

4) actividad que constituye la principal ocupación - zaken
No lo veo jamás está siempre en sus negocios. - Ik zie hem nooit, hij is altijd met zijn zaken bezig.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
el negocio (m) kleine onderneming (znw.) ; de zaak ; het winkelbedrijf ; de winkel (m) ; het voorval ; de onderneming (v) ; de nering (v) ; de negotie (v) ; de kwestie (v) ; de koophandel (m) ; het bedrijf ; het incident ; het handelsverkeer ; de handel (m) ; het geval ; de gebeurtenis (v) ; de firma ; het feit ; de commercie (v) ; de casus (m)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `negocio`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acto
ES: almacén
ES: asunto
ES: boutique
ES: casa de comercio
ES: caso
ES: comercio
ES: comercio al detalle
ES: comercio al por mayor
ES: comercio al por menor