Vertaal
Naar andere talen: • navegar > DEnavegar > ENnavegar > FR
Vertalingen navegar ES>NL

navegar

werkw.
Uitspraak:  [naβeaɾ]

1) viajar por el agua con un barco scheepvaart - varen
Navegaron hasta África. - Ze zijn tot Afrika gevaren.

2) viajar por el aire o el espacio - vliegen
El globo navegaba sereno. - De ballon vloog rustig.

3) visitar sitios de la web desplazándose por sus vínculos computers - surfen
navegar por Internet - op Internet surfen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
navegar (ww.) bevaren (ww.) ; doorbladeren (ww.) ; koers zetten naar (ww.) ; koersen naar (ww.) ; kruisen (ww.) ; laveren (ww.) ; navigeren (ww.) ; opkruisen (ww.) ; oplaveren (ww.) ; stevenen (ww.) ; tegen de wind in varen (ww.) ; varen (ww.) ; zeilen (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `navegar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: bandearse
ES: bordear
ES: clavar
ES: crucificar
ES: cruzar
ES: dar una de cal y otra de arena
ES: deslizar
ES: dirigirse a
ES: encaminarse a
ES: enderezar rumbo a