Vertaal
Naar andere talen: • interrumpir > DEinterrumpir > ENinterrumpir > FR
Vertalingen interrumpir ES>NL

interrumpir

werkw.
Uitspraak:  [interum'piɾ]

1) parar la continuidad de una acción o proceso - onderbreken
Un grupo de agitadores interrumpió las elecciones presidenciales. - Een groep onruststokers heeft de presidentsverkiezingen onderbroken.

2) impedir que alguien continúe con lo que hacía - verhinderen
La tormenta interrumpió el juego de fútbol. - De storm heeft het voetbalspelletje verhinderd.

3) hacer callar a una persona comenzando a hablar e impidiéndole que continúe - in de rede vallen
Los periodistas interrumpían constantemente al político. - De journalisten vielen de politicus voortdurend in de rede.

4) impedir el paso por algún lugar - blokkeren
Un accidente interrumpió el tránsito en la autopista. - Een ongeluk heeft het verkeer op de snelweg geblokkeerd.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
interrumpir (ww.) interrumperen (ww.) ; vertoornen (ww.) ; verstoren (ww.) ; vermoorden (ww.) ; verbrijzelen (ww.) ; verbreken (ww.) ; van kant maken (ww.) ; toucheren (ww.) ; stukmaken (ww.) ; pauzeren (ww.) ; opheffen (ww.) ; ontbinden (ww.) ; onderbreken (ww.) ; ombrengen (ww.) ; liquideren (ww.) ; in de rede vallen (ww.) ; forceren (ww.) ; even aanraken (ww.) ; doodslaan (ww.) ; doodmaken (ww.) ; doen ophouden (ww.) ; doden (ww.) ; beëindigen (ww.) ; afmaken (ww.) ; afbreken (ww.) ; aanstippen (ww.) ; aanroeren (ww.)
interrumpir afbreken ; onderbreking ; onderbreken
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `interrumpir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: alterar
ES: atajar
ES: cesar
ES: cobrar
ES: cortar
ES: cortar la palabra
ES: dar muerte a
ES: desacoplar
ES: desconectar
ES: desembragar