Vertaal
Naar andere talen: • fastidiar > DEfastidiar > ENfastidiar > FR
Vertalingen fastidiar ES>NL

I fastidiar

werkw.
Uitspraak:  [fasti'ðjaɾ]

ocasionar molestias - lastigvallen
Los niños fastidiaron todo el día. - De kinderen hebben de hele dag zitten vervelen.


II fastidiar

werkw.

1) causar disgusto - ergeren
El joven fastidió a su padre. - De jongen ergerde zijn vader.

2) estropear o echar a perder algo - verpesten
La noticia fastidió la fiesta. - Het nieuws heeft het feest verpest.


III fastidiarse

werkw.
Uitspraak:  [fasti'ðjaɾse]

sufrir con resignación algo - verdragen
Si no te gusta la sopa, te fastidias, no hay otra cosa. - Als je de soep niet lekker vindt heb je pech, want er niets anders.
uitdrukking hay que fastidiarse
uitdrukking no (me) fastidies

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
fastidiar (ww.) treiteren (ww.) ; pesten (ww.) ; plagen (ww.) ; sarren (ww.) ; stangen (ww.) ; tarten (ww.) ; te pakken nemen (ww.) ; teisteren (ww.) ; tergen (ww.) ; op zijn hart hebben (ww.) ; uitdagen (ww.) ; verachten (ww.) ; vervelend doen (ww.) ; voor de gek houden (ww.) ; wegpesten (ww.) ; zeuren (ww.) ; zieken (ww.) ; klagen (ww.) ; ergeren (ww.) ; etteren (ww.) ; foppen (ww.) ; geringschatten (ww.) ; harrewarren (ww.) ; in de maling nemen (ww.) ; irriteren (ww.) ; jennen (ww.) ; dwarszitten (ww.) ; koeioneren (ww.) ; kwellen (ww.) ; lastigvallen (ww.) ; minachten (ww.) ; narren (ww.) ; neerkijken op (ww.) ; op de zenuwen werken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `fastidiar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: aburrir
ES: achicar
ES: afligir
ES: apestar
ES: armar jaleo
ES: asquear
ES: atormentar
ES: burlarse
ES: caer mal
ES: cansar