Vertalingen apestar ES>NL
I apestar
werkw.
llenar un lugar de mal olor, causar un olor desagradable -
besmetten Los invitados apestaron la casa con el humo del tabaco. - De genodigden besmetten het huis met de rook van tabak. |
II apestar
werkw.
1) despedir o tener mal olor -
stinken El cuarto apesta a cigarro. - De kamer stinkt naar sigaar. |
2) ser algo desagradable o malo y provocar rechazo -
oervervelend zijn La música de este lugar apesta, mejor me marcho. - De muziek van deze plek is oervervelend, ik kan maar beter weggaan. |
3) despertar sospecha de ilegalidad -
stinken Algo apestaba a fraude. - Er hing een frauduleus luchtje aan. |
4) tener algo una cualidad en exceso y provocar repugnancia -
doen walgen Es tan hermoso que apesta. - Hij zo mooi dat het walging oproept. |
estar apestado de (=incluir una cosa gran cantidad de algo) - besmet zijn met
La televisión está apestada de publicidad. - De televisie is besmet met publiciteit.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
apestar (ww.) | een luchtje hebben (ww.) ; geuren (ww.) ; meuren (ww.) ; rieken (ww.) ; ruiken (ww.) ; stinken (ww.) ; walmen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `apestar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: atufarES: cansarES: disgustarES: fastidiarES: hastiarES: hederES: molestar