Vertalingen escapar ES>NL
I escapar
werkw.
1) salir de un lugar en que se está privado de la libertad o en peligro -
ontsnappen escapar de la cárcel - uit de gevangenis ontsnappen |
2) huir de manera rápida y oculta de un lugar -
vluchten Los alumnos escaparon del aula. - De leerlingen zijn uit het klaslokaal gevlucht. |
3) tratar de evitar algo que resulta tedioso o negativo -
uit de weg gaan escapar de una responsabilidad - een verantwoordelijkheid uit de weg gaan |
4) quedar fuera del dominio o influencia de alguien -
vluchten Escapó de la casa de sus padres. - Hij is uit het ouderlijk huis gevlucht. |
5) no ser percibido algo que se expresa -
ontgaan Un detalle crucial escapó a la vista del inspector. - Een doorslaggevend detail is aan het zicht van de inspecteur ontgaan. |
6) librarse una persona de alguien o algo que la coarta de manera oculta -
ontkomen No pudo escapar de la tiranía de sus pasiones. - Ik kon niet ontkomen aan de overheersing van zijn hartstocht. |
7) huir una persona o un animal por temor -
ontsnappen El cordero escapó de las fauces del lobo. - Het schaap ontsnapte uit de klauwen van de wolf. |
8) pasar la oportunidad de conseguir algo sin aprovecharla -
ontglippen No dejes que escape el amor. - Laat de liefde niet ontglippen. |
II escaparse
werkw.
1) perder de abordar un medio de transporte -
mislopen Se me escapó el avión. - Ik heb het vliegtuig gemist. |
2) salirse una sustancia de un depósito por una abertura -
lekken escaparse el gas de la cañería - lekken van gas uit de leiding |
3) salir de un encierro o peligro una persona o animal -
vluchten escaparse del cuartel enemigo - vluchten uit de vijandige kazerne |
4) no mantenerse algo bajo el dominio de la voluntad -
per ongeluk ontsnappen Se me escapó un eructo. - Ik liet per ongeluk een boertje. |
5) decir involuntariamente algo que debía permanecer oculto -
verklappen Se me ha escapado lo que le iba a regalar para nuestro aniversario. - Ik heb verklapt wat ik hem voor onze trouwdag cadeau zou geven. |
6) quedar una cosa olvidada -
vergeten Se me escapó el día de tu cumpleaños. - Ik ben je verjaardag vergeten. |
7) tomar ventaja en una carrera un participante sport -
een voorsprong behalen El ciclista se escapó del pelotón. - De wielrenner heeft een voorsprong op de groep gemaakt. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
escapar (ww.) | ontsnappen (ww.) ; zich bevrijden (ww.) ; wegvluchten (ww.) ; wegglippen (ww.) ; wegfutselen (ww.) ; vervreemden (ww.) ; verspreken (ww.) ; uitwijken (ww.) ; ontvallen (ww.) ; ontslagen worden (ww.) ; ontschieten (ww.) ; loskomen (ww.) ; krijgen (ww.) ; glippen (ww.) ; floepen (ww.) ; achterhouden (ww.) |
escapar | onderduiken |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `escapar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: aceptarES: apartarseES: apearseES: bajarES: coger las de VilladiegoES: dar un patinazoES: decir algo sin quererES: defraudarES: dejarse libreES: desbandarse