Vertaal
Naar andere talen: • enfadar > DEenfadar > ENenfadar > FR
Vertalingen enfadar ES>NL

I enfadar

werkw.
Uitspraak:  [enfa'ðaɾ]

provocar disgusto - boos maken
enfadar al jefe - de baas boos maken


II enfadarse

werkw.
Uitspraak:  [enfa'ðaɾse]

1) sentir enfado o mal humor - boos worden
enfadarse por poca cosa - boos worden om niets

2) romper una persona la buena relación que tenía con otras - boos worden
Se enfadaron hace tanto tiempo que ya no recuerdan por qué. - Zij zijn zo lang geleden boos geworden dat ze zich niet meer herinneren waarom.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
enfadar (ww.) kwaad doen (ww.) ; nadelig zijn (ww.) ; schaden (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `enfadar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: aburrir
ES: cabrear
ES: chinchar
ES: discriminar
ES: encolerizar
ES: enfurecer
ES: enojar
ES: enrabiar
ES: entorpecer
ES: estorbar