Vertalingen dividir ES>NL
dividir
werkw.
1) fraccionar, separar en partes -
indelen dividir un libro en capítulos - een boek in hoofdstukken indelen |
2) repartir entre varios -
verdelen dividir las ganancias - de opbrengsten verdelen |
3) desunir, provocar enojo -
scheiden dividir a los amigos - de vrienden scheiden |
4) realizar un cálculo matemático para saber cuantas veces un numero está contenido en otro wiskunde -
delen dividir veinticinco por cinco - vijfentwintig door vijf delen |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
dividir (znw.) | de splitten |
dividir (ww.) | separeren (ww.) ; verscheuren (ww.) ; verdelen (ww.) ; uitsplitsen (ww.) ; uitreiken (ww.) ; uiteenhalen (ww.) ; uiteengaan (ww.) ; uit elkaar halen (ww.) ; splitsen (ww.) ; afscheiden (ww.) ; scheiden (ww.) ; ronddelen (ww.) ; loskoppelen (ww.) ; kleinmaken (ww.) ; kapot scheuren (ww.) ; distribueren (ww.) ; afzonderen (ww.) ; afsplitsen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `dividir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: agruparES: archivarES: clasificarES: colaborarES: compaginarES: compartirES: cooperarES: cortarES: cortar en pedazosES: dar