Vertaal
Naar andere talen: • dividir > DEdividir > ENdividir > FR
Vertalingen dividir ES>NL

dividir

werkw.
Uitspraak:  [diβi'ðiɾ]

1) fraccionar, separar en partes - indelen
dividir un libro en capítulos - een boek in hoofdstukken indelen

2) repartir entre varios - verdelen
dividir las ganancias - de opbrengsten verdelen

3) desunir, provocar enojo - scheiden
dividir a los amigos - de vrienden scheiden

4) realizar un cálculo matemático para saber cuantas veces un numero está contenido en otro wiskunde - delen
dividir veinticinco por cinco - vijfentwintig door vijf delen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
dividir (znw.)de splitten
dividir (ww.) separeren (ww.) ; verscheuren (ww.) ; verdelen (ww.) ; uitsplitsen (ww.) ; uitreiken (ww.) ; uiteenhalen (ww.) ; uiteengaan (ww.) ; uit elkaar halen (ww.) ; splitsen (ww.) ; afscheiden (ww.) ; scheiden (ww.) ; ronddelen (ww.) ; loskoppelen (ww.) ; kleinmaken (ww.) ; kapot scheuren (ww.) ; distribueren (ww.) ; afzonderen (ww.) ; afsplitsen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `dividir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: agrupar
ES: archivar
ES: clasificar
ES: colaborar
ES: compaginar
ES: compartir
ES: cooperar
ES: cortar
ES: cortar en pedazos
ES: dar