Vertaal
Naar andere talen: • despedir > DEdespedir > ENdespedir > FR
Vertalingen despedir ES>NL

I despedir

werkw.
Uitspraak:  [despe'ðiɾ]

1) decir adiós a la persona que se marcha - uitzwaaien
Fue a la estación a despedir a su amigo. - Hij is naar het station gegaan om zijn vriend uit te zwaaien.

2) dejar a una persona sin empleo - ontslaan
El jefe me despidió del trabajo. - De baas heeft mij van het werk ontslagen.

3) arrojar algo hacia el exterior - afgeven
La caldera despedía vapor. - De boiler gaf stoom af.


II despedirse

werkw.
Uitspraak:  [despe'ðiɾse]

1) decir adiós al partir - afscheid nemen
despedirse de la familia - afscheid nemen van de familie

2) renunciar a la esperanza de conseguir algo - afstand doen
Se despidió de la idea de trabajar en esa gran compañía. - Hij deed afstand van het idee om in die grote onderneming te gaan werken.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
despedir (znw.)de aftreding (v)
despedir (ww.) opsturen (ww.) ; weigeren (ww.) ; wegzenden (ww.) ; wegsturen (ww.) ; verzenden (ww.) ; van zijn positie verdrijven (ww.) ; uitwuiven (ww.) ; uit de dienst ontslaan (ww.) ; toezenden (ww.) ; sturen (ww.) ; posten (ww.) ; oreren (ww.) ; aan de dijk zetten (ww.) ; ontslaan (ww.) ; hoogdravend praten (ww.) ; eruit gooien (ww.) ; ecarteren (ww.) ; dwingen ontslag te nemen (ww.) ; declameren (ww.) ; congé geven (ww.) ; afwijzen (ww.) ; afvloeien (ww.) ; afschaffen (ww.) ; afdanken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `despedir`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: anular
ES: apartar
ES: arrojar
ES: arrumbar
ES: asestar
ES: cesar
ES: declamar
ES: dejar en la calle
ES: denegar
ES: deponer