Vertalingen despedir ES>NL
I despedir
werkw.
1) decir adiós a la persona que se marcha -
uitzwaaien Fue a la estación a despedir a su amigo. - Hij is naar het station gegaan om zijn vriend uit te zwaaien. |
2) dejar a una persona sin empleo -
ontslaan El jefe me despidió del trabajo. - De baas heeft mij van het werk ontslagen. |
3) arrojar algo hacia el exterior -
afgeven La caldera despedía vapor. - De boiler gaf stoom af. |
II despedirse
werkw.
1) decir adiós al partir -
afscheid nemen despedirse de la familia - afscheid nemen van de familie |
2) renunciar a la esperanza de conseguir algo -
afstand doen Se despidió de la idea de trabajar en esa gran compañía. - Hij deed afstand van het idee om in die grote onderneming te gaan werken. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
despedir (znw.) | de aftreding (v) |
despedir (ww.) | opsturen (ww.) ; weigeren (ww.) ; wegzenden (ww.) ; wegsturen (ww.) ; verzenden (ww.) ; van zijn positie verdrijven (ww.) ; uitwuiven (ww.) ; uit de dienst ontslaan (ww.) ; toezenden (ww.) ; sturen (ww.) ; posten (ww.) ; oreren (ww.) ; aan de dijk zetten (ww.) ; ontslaan (ww.) ; hoogdravend praten (ww.) ; eruit gooien (ww.) ; ecarteren (ww.) ; dwingen ontslag te nemen (ww.) ; declameren (ww.) ; congé geven (ww.) ; afwijzen (ww.) ; afvloeien (ww.) ; afschaffen (ww.) ; afdanken (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `despedir`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: anularES: apartarES: arrojarES: arrumbarES: asestarES: cesarES: declamarES: dejar en la calleES: denegarES: deponer