Vertalingen convencer ES>NL
I convencer
werkw.
conseguir con razones o argumentos que una persona haga una cosa o cambie de parecer -
overhalen | Nos convenció para que fuéramos a la fiesta. - Hij heeft ons overgehaald om naar het feest te gaan. |
II convencer
werkw.
ser del agrado de alguien -
in de smaak vallen | La última campaña publicitaria no convenció a nadie. - De laatste reclamecampagne is bij niemand in de smaak gevallen. |
III convencerse
werkw.
llegar a estar una persona segura de una cosa -
overtuigd raken | Se convenció de que era lo mejor para el niño. - Hij raakte ervan overtuigd dat dit het beste was voor het kind. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
| convencer (ww.) | ompraten (ww.) ; omverpraten (ww.) ; overhalen (ww.) ; overreden (ww.) ; overtuigen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `convencer`
Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: convertirES: hablar hasta convencerES: hacer cambiar de parecerES: inclinarES: inducirES: inspirarES: moverES: persuadir
