Vertaal
Naar andere talen: • vacilar > DEvacilar > ENvacilar > FR
Vertalingen vacilar ES>NL

vacilar

werkw.
Uitspraak:  [baɑui'laɾ]

1) moverse una persona de un lado a otro por la falta de equilibrio - wankelen
Vacilaba por los efectos del alcohol. - Hij wankelde vanwege het effect van de alcohol.

2) tener falta de firmeza al hablar o al actuar - aarzelen
Vaciló un instante antes de tomar la decisión. - Hij aarzelde een moment voordat hij het besluit nam.

3) tener falta de firmeza una cosa inmaterial - uit evenwicht brengen
Su argumentación vaciló por las preguntas del auditorio. - Zijn argumentatie werd door de vragen uit het publiek uit evenwicht gebracht.

4) burlarse de una persona o bromear con ella sin que se dé cuenta - in de maling nemen
¿Tú me estás vacilando? - Neem jij me in de maling?

5) presumir una persona sobre algo - te koop lopen
Vacilaba con su moto. - Hij liep te koop met zijn motor.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
vacilar (ww.) teuten (ww.) ; zeuren (ww.) ; zeiken (ww.) ; zaniken (ww.) ; wisselen (ww.) ; weifelen (ww.) ; wankelen (ww.) ; variëren (ww.) ; twijfelen (ww.) ; treuzelen (ww.) ; talmen (ww.) ; omwisselen (ww.) ; hannesen (ww.) ; fluctueren (ww.) ; druilen (ww.) ; drentelen (ww.) ; dralen (ww.) ; betwijfelen (ww.) ; aarzelen (ww.)
vacilar flikkeren
Bronnen: interglot; Trueterm


Voorbeeldzinnen met `vacilar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: acunar
ES: anadear
ES: andar tambaleándose
ES: arredrarse
ES: arrojar
ES: balancear
ES: balancearse
ES: balbucear
ES: balbucir
ES: bambolear