Vertalingen vacilar ES>NL
vacilar
werkw.
1) moverse una persona de un lado a otro por la falta de equilibrio -
wankelen Vacilaba por los efectos del alcohol. - Hij wankelde vanwege het effect van de alcohol. |
2) tener falta de firmeza al hablar o al actuar -
aarzelen Vaciló un instante antes de tomar la decisión. - Hij aarzelde een moment voordat hij het besluit nam. |
3) tener falta de firmeza una cosa inmaterial -
uit evenwicht brengen Su argumentación vaciló por las preguntas del auditorio. - Zijn argumentatie werd door de vragen uit het publiek uit evenwicht gebracht. |
4) burlarse de una persona o bromear con ella sin que se dé cuenta -
in de maling nemen ¿Tú me estás vacilando? - Neem jij me in de maling? |
5) presumir una persona sobre algo -
te koop lopen Vacilaba con su moto. - Hij liep te koop met zijn motor. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
vacilar (ww.) | teuten (ww.) ; zeuren (ww.) ; zeiken (ww.) ; zaniken (ww.) ; wisselen (ww.) ; weifelen (ww.) ; wankelen (ww.) ; variëren (ww.) ; twijfelen (ww.) ; treuzelen (ww.) ; talmen (ww.) ; omwisselen (ww.) ; hannesen (ww.) ; fluctueren (ww.) ; druilen (ww.) ; drentelen (ww.) ; dralen (ww.) ; betwijfelen (ww.) ; aarzelen (ww.) |
vacilar | flikkeren |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `vacilar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: acunarES: anadearES: andar tambaleándoseES: arredrarseES: arrojarES: balancearES: balancearseES: balbucearES: balbucirES: bambolear