Vertaal
Naar andere talen: • usar > DEusar > ENusar > FR
Vertalingen usar ES>NL

I usar

werkw.
Uitspraak:  [u'saɾ]

1) hacer servir una cosa para cierto fin - gebruiken
Usan material reciclado para hacer papel. - Ze gebruiken kringloopmateriaal om papier te maken.

2) llevar una prenda o accesorio de manera habitual - dragen
Usaba jeans todo el tiempo. - Hij droeg de hele tijd jeans.


II usar

werkw.

servirse de una persona o cosa para conseguir un fin determinado - gebruikmaken
Usaron a la secretaria para acceder al jefe. - Ze hebben van de secretaresse gebruik gemaakt om bij de baas te komen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
usar (ww.) aanwenden (ww.) ; benutten (ww.) ; bezigen (ww.) ; consumeren (ww.) ; drugs consumeren (ww.) ; exploiteren (ww.) ; gebruik maken van (ww.) ; gebruiken (ww.) ; hanteren (ww.) ; toepassen (ww.) ; uitbuiten (ww.) ; utiliseren (ww.) ; verbruiken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `usar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abusar de
ES: aplicar
ES: apostar
ES: aprovechar
ES: borrar
ES: comenzar
ES: comerse
ES: consumir
ES: consumir de drogas
ES: desgastar