Vertalingen usar ES>NL
I usar
werkw.
1) hacer servir una cosa para cierto fin -
gebruiken Usan material reciclado para hacer papel. - Ze gebruiken kringloopmateriaal om papier te maken. |
2) llevar una prenda o accesorio de manera habitual -
dragen Usaba jeans todo el tiempo. - Hij droeg de hele tijd jeans. |
II usar
werkw.
servirse de una persona o cosa para conseguir un fin determinado -
gebruikmaken Usaron a la secretaria para acceder al jefe. - Ze hebben van de secretaresse gebruik gemaakt om bij de baas te komen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
usar (ww.) | aanwenden (ww.) ; benutten (ww.) ; bezigen (ww.) ; consumeren (ww.) ; drugs consumeren (ww.) ; exploiteren (ww.) ; gebruik maken van (ww.) ; gebruiken (ww.) ; hanteren (ww.) ; toepassen (ww.) ; uitbuiten (ww.) ; utiliseren (ww.) ; verbruiken (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `usar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abusar deES: aplicarES: apostarES: aprovecharES: borrarES: comenzarES: comerseES: consumirES: consumir de drogasES: desgastar