Vertalingen pagar ES>NL
pagar
werkw.
1) dar a una persona una cantidad de dinero a cambio de un bien o servicio -
betalen pagar una deuda - een schuld betalen |
2) dar una cantidad de dinero para cubrir una deuda o una carga pública -
betalen pagar impuestos - belastingen betalen |
3) corresponder una persona con determinado sentimiento o actitud hacia otra persona -
afrekenen ¿Por qué me pagas con este odio? - Waarom reken je zo hatelijk met me af? |
4) cumplir una pena o castigo por un delito -
boeten voor El ladrón pagará su condena en la cárcel de la ciudad. - De dief zal in de stadsgevangenis voor zijn straf boeten. |
5) sufrir las consecuencias de una equivocación -
zwaar boeten voor Pagó muy caro sus errores. - Hij heeft zwaar moeten boeten voor zijn fouten. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
pagar (ww.) | toewijzen (ww.) ; overboeken (ww.) ; overschrijven (ww.) ; overzenden (ww.) ; salariëren (ww.) ; schenken (ww.) ; spenderen (ww.) ; storten (ww.) ; toebedelen (ww.) ; toekennen (ww.) ; ophoesten (ww.) ; uitbetalen (ww.) ; uitgeven (ww.) ; uitkeren (ww.) ; uitstorten (ww.) ; vereffenen (ww.) ; verrekenen (ww.) ; voldoen (ww.) ; voor de dag komen met (ww.) ; dokken (ww.) ; afrekenen (ww.) ; bekostigen (ww.) ; belonen (ww.) ; besteden (ww.) ; betalen (ww.) ; bezoldigen (ww.) ; boeten (ww.) ; deponeren (ww.) ; afbetalen (ww.) ; geld overmaken (ww.) ; gieten (ww.) ; gunnen (ww.) ; honoreren (ww.) ; iets toekennen (ww.) ; lonen (ww.) ; neerleggen (ww.) ; onderuit halen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `pagar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: abalanzarseES: abonar honorariosES: accederES: acceder aES: admitirES: aflojarES: ajustar cuentasES: aprenderES: arreglarES: atender