Vertaal
Naar andere talen: • pagar > DEpagar > ENpagar > FR
Vertalingen pagar ES>NL

pagar

werkw.
Uitspraak:  [paaɾ]

1) dar a una persona una cantidad de dinero a cambio de un bien o servicio - betalen
pagar una deuda - een schuld betalen

2) dar una cantidad de dinero para cubrir una deuda o una carga pública - betalen
pagar impuestos - belastingen betalen

3) corresponder una persona con determinado sentimiento o actitud hacia otra persona - afrekenen
¿Por qué me pagas con este odio? - Waarom reken je zo hatelijk met me af?

4) cumplir una pena o castigo por un delito - boeten voor
El ladrón pagará su condena en la cárcel de la ciudad. - De dief zal in de stadsgevangenis voor zijn straf boeten.

5) sufrir las consecuencias de una equivocación - zwaar boeten voor
Pagó muy caro sus errores. - Hij heeft zwaar moeten boeten voor zijn fouten.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
pagar (ww.) toewijzen (ww.) ; overboeken (ww.) ; overschrijven (ww.) ; overzenden (ww.) ; salariëren (ww.) ; schenken (ww.) ; spenderen (ww.) ; storten (ww.) ; toebedelen (ww.) ; toekennen (ww.) ; ophoesten (ww.) ; uitbetalen (ww.) ; uitgeven (ww.) ; uitkeren (ww.) ; uitstorten (ww.) ; vereffenen (ww.) ; verrekenen (ww.) ; voldoen (ww.) ; voor de dag komen met (ww.) ; dokken (ww.) ; afrekenen (ww.) ; bekostigen (ww.) ; belonen (ww.) ; besteden (ww.) ; betalen (ww.) ; bezoldigen (ww.) ; boeten (ww.) ; deponeren (ww.) ; afbetalen (ww.) ; geld overmaken (ww.) ; gieten (ww.) ; gunnen (ww.) ; honoreren (ww.) ; iets toekennen (ww.) ; lonen (ww.) ; neerleggen (ww.) ; onderuit halen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `pagar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: abalanzarse
ES: abonar honorarios
ES: acceder
ES: acceder a
ES: admitir
ES: aflojar
ES: ajustar cuentas
ES: aprender
ES: arreglar
ES: atender