Vertalingen ensuciar ES>NL
I ensuciar
werkw.
1) poner sucia una cosa -
vuil maken ensuciar los zapatos - de schoenen vuil maken |
2) manchar la reputación o dignidad de alguien -
bezoedelen Ensució su prestigio profesional. - Hij heeft zijn professionele aanzien bezoedeld. |
II ensuciarse
werkw.
1) hacer las necesidades corporales en la cama -
het in zijn broek doen El niño se ha ensuciado. - Het kind heeft het in zijn broek gedaan. |
2) perder la integridad recibiendo sobornos o involucrándose en asuntos sucios -
aan lagerwal raken Se ensuciaba con gentes de mala reputación. - Hij raakte aan lagerwal met mensen die slecht bekend stonden. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
ensuciar (ww.) | kliederen (ww.) ; vuilmaken (ww.) ; vuil maken (ww.) ; vlekken (ww.) ; viesmaken (ww.) ; vies maken (ww.) ; vervuilen (ww.) ; verontreinigen (ww.) ; morsen (ww.) ; knoeien (ww.) ; klodderen (ww.) ; bedoezelen (ww.) ; kladderen (ww.) ; kladden (ww.) ; bezoedelen (ww.) ; bevuilen (ww.) ; bevlekken (ww.) ; besmeuren (ww.) ; besmeren (ww.) ; bemorsen (ww.) ; bekladden (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `ensuciar`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: ajarES: chapucearES: contaminarES: degradarES: desaliñarES: desasearES: descuidarES: deshonrarES: destituirES: embadurnar