Vertaal
Naar andere talen: • ensuciar > DEensuciar > ENensuciar > FR
Vertalingen ensuciar ES>NL

I ensuciar

werkw.
Uitspraak:  [ensu'ɑujaɾ]

1) poner sucia una cosa - vuil maken
ensuciar los zapatos - de schoenen vuil maken

2) manchar la reputación o dignidad de alguien - bezoedelen
Ensució su prestigio profesional. - Hij heeft zijn professionele aanzien bezoedeld.


II ensuciarse

werkw.
Uitspraak:  [ensu'ɑujaɾse]

1) hacer las necesidades corporales en la cama - het in zijn broek doen
El niño se ha ensuciado. - Het kind heeft het in zijn broek gedaan.

2) perder la integridad recibiendo sobornos o involucrándose en asuntos sucios - aan lagerwal raken
Se ensuciaba con gentes de mala reputación. - Hij raakte aan lagerwal met mensen die slecht bekend stonden.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
ensuciar (ww.) kliederen (ww.) ; vuilmaken (ww.) ; vuil maken (ww.) ; vlekken (ww.) ; viesmaken (ww.) ; vies maken (ww.) ; vervuilen (ww.) ; verontreinigen (ww.) ; morsen (ww.) ; knoeien (ww.) ; klodderen (ww.) ; bedoezelen (ww.) ; kladderen (ww.) ; kladden (ww.) ; bezoedelen (ww.) ; bevuilen (ww.) ; bevlekken (ww.) ; besmeuren (ww.) ; besmeren (ww.) ; bemorsen (ww.) ; bekladden (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `ensuciar`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
ES: ajar
ES: chapucear
ES: contaminar
ES: degradar
ES: desaliñar
ES: desasear
ES: descuidar
ES: deshonrar
ES: destituir
ES: embadurnar