Vertalingen enemigo ES>NL
I enemigo, -ga
bijv.naamw.
Uitspraak: | [ene'miγo, -γa] |
1) que se opone a alguien o algo -
vijandig un espía enemigo - een vijandige spion |
2) que le desea o hace el mal a otra -
vijand Mi hermana es mi peor enemiga. - Mijn zus is mijn ergste vijand. |
II el/la enemigo, -ga
zelfst.naamw.
1) persona que se opone a alguien o algo -
tegenstander un tenaz enemigo - een koppige tegenstander |
ser enemigo de (=desagradar mucho algo) - tegenstander zijn van
Soy enemigo del trabajo duro. - Ik ben tegenstander van het harde werk.
|
2) persona o grupo contra el que se pelea en una guerra defensie -
vijand desolar al enemigo - de vijand vernietigen |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
enemigo (znw.) | de hater (m) ; de opponent (m) ; de tegenkandidaat (m) ; de tegenspeler (m) ; de tegenstemmer (m) ; de tegenstrever (m) ; de vijandin (v) |
el enemigo (m) | de tegenstander (m) ; de vijand (m) |
enemigo | afkerig van ; hatelijk ; stekelig ; tegenstreefster ; vijandelijk ; vijandig |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `enemigo`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
ES: adversarioES: antagonistaES: candidato del contrarioES: conminatorioES: contendienteES: contrarioES: contrincanteES: del adversarioES: del enemigoES: desfavorable