1 a number of people joined together for a (commercial) purpose: “a glass-manufacturing company.”
bedrijf

2 guests: “I'm expecting company tonight.”
bezoek

3 companionship: “I was grateful for her company”
gezelschap

4 a group of companions: “He got into bad company.”
gezelschap

5 a large group of soldiers, especially part of an infantry battalion.
compagnie

keep (someone) company

to go, stay etc with (someone): “I'll come too, and keep you company.”
gezelschap houden

part company (with)

to leave or separate: “They parted company (with each other) at the bus stop.”
afscheid nemen
© K Dictionaries Ltd.

the company	de zaak (v) ; de vennootschap (v) ; de maatschap (v) ; groep mensen (znw.) ; het gezelschap ; de firma (v) ; de compagnie (v) ; de coalitie (v) ; het bedrijf ; de associatie (v)
company	vennootschap ; bedrijf in de zin van onderneming ; ondernemingen ; onderneming ; Mij (Afkorting) ; maatschappij ; handelshuis ; handelsfirma ; firma ; Co (Afkorting) ; besloten vennootschap

Bronnen: MWB; Wakefield genealogy pages; interglot; Engoi Woordenschatoefeningen; Download IATE, European Union, 2017.; Autowoordenboek; Omegawiki.org




EN: band
EN: business
EN: camaraderie
EN: cast
EN: corporation
EN: ensemble
EN: enterprise
EN: firm
EN: friendship
EN: group

EN: bear, keep company NL: gezelschap houden
EN: keep company with NL: 'gaan met'
EN: company manners NL: gelegenheidsmanieren
EN: see little company NL: weinig visite ontvangen
EN: part company NL: uiteengaan
EN: weep for company NL: van de weeromstuit meehuilen