1. MWB
  2. Vertalen
  3. zuhören (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • zuhören > EN • zuhören > ES • zuhören > FR
Vertalingen zuhören DE>NL

I zuhören

werkw.
Uitspraak:  [ˈʦuːhøːrən]

1) aufmerksam hören - luisteren
Viele Menschen haben nicht gelernt, anderen zuzuhören. - Veel mensen hebben niet geleerd om naar anderen te luisteren.
Hör genau zu, was ich dir zu sagen habe. - Luister goed naar wat ik je heb te zeggen.

2) als Unbeteiligter hören - luisteren
Bei unserem Gespräch sollte keiner zuhören. - Niemand mag naar ons gesprek luisteren.


IIa der Zuhörer

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈʦuːhøːrɐ]
Verbuigingen:  Zuhörers , Zuhörer

IIb die Zuhörerin

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈʦuːhøːrərɪn]
Verbuigingen:  Zuhörerin , Zuhörerinnen

deel van de uitdrukking: toehoorder , luisteraar
ein aufmerksamer Zuhörer - een aandachtige luisteraar

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
zuhören (ww.) aandachtig luisteren (ww.) ; afluisteren (ww.) ; beluisteren (ww.) ; luisteren (ww.) ; naar (ww.) ; opletten (ww.) ; toeluisteren (ww.)
Bronnen: interglot; Wikipedia; Engoi Woordenschatoefeningen


Voorbeeldzinnen met `zuhören`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abhören
DE: ablauschen
DE: anhören
DE: belauschen
DE: horchen
DE: hören
DE: lauschen
DE: mithören