1. MWB
  2. Vertalen
  3. hören (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • hören > EN • hören > ES • hören > FR
Vertalingen hören DE>NL

hören

werkw.
Uitspraak:  [ˈhøːrən]

1) zur akustischen Wahrnehmung fähig sein - horen , luisteren
gut / schlecht hören - goed / slecht kunnen horen
Hörtest - gehoortest
uitdrukking jemandem vergeht Hören und Sehen

2) akustisch wahrnehmen - horen
Plötzlich hörte er ein Geräusch. - Plotseling hoorde hij een geluid
Sie hörte das Baby schreien. - Zij hoorde de baby huilen.
uitdrukking hör mal / hören Sie mal

3) über jemanden / etw. informiert werden - horen
Hast du schon das Neueste gehört? Sie ist schwanger. - Heb je het laatste nieuws al gehoord? Zij is zwanger.
Wir haben lange nichts mehr von Ihnen gehört. - Wij hebben al lang niet meer van u gehoord.
Wie ich höre, werdet ihr bald heiraten? - Ik hoor dat jullie binnenkort trouwen?
uitdrukking etwas / nichts von sich hören lassen

4) akustisch bewusst verfolgen - luisteren
Sie hört gern klassische Musik. - Zij luistert graag naar klassieke muziek.
Sei bitte leise, ich möchte Nachrichten hören. - Stilte alsjeblieft, ik wil naar het nieuws luisteren.

5) deel van de uitdrukking:
uitdrukking auf jemanden / etw. hören

6) gehorchen - luisteren
Der Bengel hört einfach nicht! - De kwajongen luistert gewoon niet!
uitdrukking Wer nicht hören will, muss fühlen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
hören (ww.) aandachtig luisteren (ww.) ; beluisteren (ww.) ; geluid waarnemen (ww.) ; horen (ww.) ; luisteren (ww.) ; naar (ww.) ; opletten (ww.) ; toeluisteren (ww.) ; vernemen (ww.)
Bronnen: interglot; Engoi Woordenschatoefeningen; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `hören`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abhören
DE: ablauschen
DE: anhören
DE: ausfragen
DE: aushorchen
DE: ausquetschen
DE: belauschen
DE: einem Kreuzverhör unterziehen
DE: erfahren
DE: horchen

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: hören auf NL: luisteren naar
DE: Rundfunk hören NL: naar de radio luisteren