Vertalingen voraussehen DE>NL
voraussehen
werkw.
ahnen, was in der Zukunft geschieht oder wie sich etw. entwickelt -
voor(uit)zien Diese Probleme hatte er vorausgesehen. - Dit probleem had hij aan zien komen. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
voraussehen (ww.) | tegemoetzien (ww.) ; tevoren zien (ww.) ; uitkijken naar (ww.) ; verwachten (ww.) ; vooruitzien (ww.) ; voorzien (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `voraussehen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: ahnenDE: ein Vorgefühl habenDE: entgegensehenDE: erahnenDE: erwartenDE: hoffenDE: schwanenDE: vorhersehen