Vertaal
Naar andere talen: • vorhersehen > ENvorhersehen > ESvorhersehen > FR
Vertalingen vorhersehen DE>NL

I vorhersehen

werkw.
Uitspraak:  [foːɐˈheːɐzeːən]

ahnen oder wissen, was in der Zukunft geschehen wird - voor(uit)zien
Diesen tragischen Unfall konnte niemand vorhersehen. - Dit tragische ongeluk had niemand voorzien.


II vorhersehbar

bijv.naamw.
Uitspraak:  [foːɐˈheːɐzeːbaːɐ]

deel van de uitdrukking: te voorzien
Die langfristigen Folgen sind nur schwer vorhersehbar. - De langdurige gevolgen zijn moeilijk te voorzien.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
vorhersehen (ww.) tevoren zien (ww.) ; voorzien (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `vorhersehen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: voraussehen