Vertaal
Naar andere talen: • vorausgehen > ENvorausgehen > ESvorausgehen > FR
Vertalingen vorausgehen DE>NL

vorausgehen

werkw.
Uitspraak:  [foˈrausgeːən]

1) vor den anderen gehen - vooroplopen
Geh du voraus, ich bleibe direkt hinter dir. - Loop jij voorop, ik blijf vlak achter je.

2) vor den anderen gehen - vooropgaan
Geht doch schon mal voraus, ich komme gleich nach. - Ga alvast maar voorop, ik kom zo meteen.

3) deel van de uitdrukking:
uitdrukking etw. geht einer Sache voraus

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
vorausgehen (ww.) een voorsprong hebben (ww.) ; iemand voorgaan (ww.) ; vooraf gaan (ww.) ; voorafgaan (ww.) ; voorliggen (ww.) ; vooropgaan (ww.) ; vooruitgaan (ww.)
das Vorausgehenhet aanvoeren ; de aanvoering (v) ; de leiding (v) ; het voorgaan
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `vorausgehen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: Leitung
DE: Spitze
DE: vorangehen
DE: vorgehen
DE: vorhergehen