Vertalingen verkaufen DE>NL
I verkaufen
werkw.
1) jemandem etw. gegen Geld übergeben -
verkopen Er hat sein Auto für 5.000 Euro an seinen Nachbarn verkauft. - Hij heeft zijn auto voor € 5000,00 aan zijn buren verkocht. Ist dieses Haus immer noch zu verkaufen? - Staat dit huis nog altijd te koop? |
2) dafür sorgen, dass etw. jds Interesse weckt oder Zustimmung findet -
verkopen Jetzt musst du deinen Vorschlag nur noch der Chefin verkaufen. - Nu moet je je voorstel nog aan de chef verkopen. Er wollte mir den Kompromiss als großen Erfolg verkaufen. - Hij was van plan om het compromis als groot succes aan mij te verkopen. |
3) einen bestimmten Absatz finden -
verkopen Diese Geräte verkaufen sich gut / schlecht. - Deze apparatuur verkoopt goed / slecht. |
4) deel van de uitdrukking: jemanden für dumm verkaufen (=jemanden hereinlegen, täuschen) - iemand erin luizen
|
IIa der Verkäufer
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [fɛɐˈkɔyfɐ] |
Verbuigingen: | Verkäufers , Verkäufer |
IIb die Verkäuferin
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [fɛɐˈkɔyfərɪn] |
Verbuigingen: | Verkäuferin , Verkäuferinnen |
1) deel van de uitdrukking: verkoper Die Verkäuferin hat uns sehr freundlich bedient. - De verkoopster heeft ons vriendelijk geholpen. Er ist Zeitungsverkäufer. - Hij is een verkoper van kranten. |
2) deel van de uitdrukking: verkoper Wir sind uns mit dem Verkäufer des Wagens schnell einig geworden. - Wij zijn het snel eens geworden met de verkoper van de auto. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
verkaufen (ww.) | huis-aan-huis-verkopen (ww.) ; leuren (ww.) ; van de hand doen (ww.) ; venten (ww.) ; verhandelen (ww.) ; verkopen (ww.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `verkaufen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: anbietenDE: auktionierenDE: etwas verkaufenDE: feilbietenDE: handelnDE: hausierenDE: verhandelnDE: vertreiben