1. MWB
  2. Vertalen
  3. verabschieden (DE>NL)
Vertaal
Vertalingen verabschieden DE>NL

verabschieden

werkw.
Uitspraak:  [fɛɐˈ|apʃiːdən]

1) bei der Trennung Auf Wiedersehen sagen - afscheid nemen
Er hat sich nicht einmal von mir verabschiedet. - Hij heeft niet eens afscheid van mij genomen.
Von diesen Plänen können wir uns jetzt verabschieden. - Van deze plannen kunnen we nu afscheid nemen.

2) jdm, der fortgeht, Auf Wiedersehen sagen - afscheid nemen
Er wurde gestern feierlich in den Ruhestand verabschiedet. - Hij nam gisteren afscheid en ging officieel met pensioen.

3) beschließen - aannemen
Der Haushalt wurde gestern vom Parlament verabschiedet. - De begroting werd gisteren door het parlement aangenomen.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
verabschieden (ww.) ontheffen (ww.) ; ontslaan (ww.) ; pasporteren (ww.) ; uitsturen (ww.) ; verzenden (ww.) ; wegsturen (ww.) ; wegzenden (ww.)
verabschieden zeg gedag
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `verabschieden`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ablehnen
DE: abschieben
DE: abweisen
DE: bewilligen
DE: billigen
DE: einwilligen in
DE: Entlassen
DE: erlauben
DE: Erlaubnis erteilen zu
DE: Erlaubnis geben zu

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: sich verabschieden NL: afscheid nemen