verschenken

Vertalingen verschenken DE>NL

werkw.

Uitspraak:

[fɛɐˈʃ ɛ ŋkən]

1) als Geschenk weggeben - weggeven , cadeau

Er verschenkte sein ganzes Geld und ging ins Kloster. - Hij gaf al zijn geld weg en ging in het klooster.

2) etw. ohne Absicht unnötigerweise nicht nutzen oder bekommen - weggeven

Durch diesen Fehler hat er kostbare Zeit / den Sieg verschenkt. - Door deze fout heeft hij kostbare tijd / de overwinning weggegeven.

Overige bronnen

verschenken (ww.)

cadeau doen (ww.) ; cadeau geven (ww.) ; doneren (ww.) ; geven (ww.) ; schenken (ww.)

Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `verschenken`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: ausstellen
DE: austeilen
DE: bevorrechten
DE: bevorzugen
DE: donieren
DE: einreichen
DE: einschenken
DE: erweisen
DE: geben
DE: schenken

Zojuist vertaald