1. MWB
  2. Vertalen
  3. tüchtig (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • tüchtig > EN • tüchtig > ES • tüchtig > FR
Vertalingen tüchtig DE>NL

I tüchtig

bijv.naamw.
Uitspraak:  [ˈtʏçtɪç]

1) viel leistend, seine Aufgaben gut und schnell erfüllend - ijverig
Wir hatten viele tüchtige Helfer. - Wij hadden veel ijverige helpers.
Du hast schon alles erledigt? Tüchtig, tüchtig! - Je hebt alles al gedaan? IJverig gewerkt!

2) das Ergebnis davon, dass jemand tüchtig ist - ijverig

3) groß oder intensiv - flink
Du hast mir einen tüchtigen Schrecken eingejagt! - Je hebt me flink laten schrikken!


II tüchtig

bijwoord

1) deel van de uitdrukking: ijverig
Die beiden Jungs packten tüchtig mit an. - De twee jongens hielpen ijverig mee.

2) deel van de uitdrukking: goed
Bis dahin musst du aber noch tüchtig wachsen! - Tot het zover is moet je nog goed groeien!

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
tüchtig deugdelijk ; verhit ; verbitterd ; levendig ; kunstig ; kundig ; intelligent ; handig ; geoefend ; gedegen ; geagiteerd ; duchtig ; degelijk ; danig ; briljant ; bitter teleurgesteld ; betrouwbaar ; bekwaam ; behoorlijk ; behendig ; bedreven ; competent ; flink
Bronnen: interglot; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `tüchtig`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ansehnlich
DE: befähigt
DE: beschlagen
DE: bewandert
DE: erfahren
DE: fachgemäß
DE: fachgerecht
DE: fachkundig
DE: fachmännisch
DE: fähig