1. MWB
  2. Vertalen
  3. trainieren (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • trainieren > EN • trainieren > ES • trainieren > FR
Vertalingen trainieren DE>NL

I trainieren

werkw.
Uitspraak:  [trɛˈniːrən]

1) durch Übungen die körperliche Leistung verbessern und sich auf einen Wettkampf vorbereiten - trainen
Er trainiert für die Olympiade. - Hij traint voor de Olympisch Spelen.

2) Sportlern dabei helfen zu trainieren - trainen
Wer trainiert die Mannschaft? - Wie traint het team?
Du musst mehr mit ihm trainieren, damit er schneller wird. - Je moet meer met hem trainen zodat je sneller wordt.

3) durch Übung verbessern, stärken - trainen
Kann man mit Kreuzworträtseln das Gehirn trainieren? - Is het mogelijk om de hersenen te trainen met kruiswoordpuzzels?


II das Training

zelfst.naamw.
Uitspraak:  [ˈtrɛːnɪŋ]
Verbuigingen:  Trainings , Trainings

deel van de uitdrukking: training
Ich muss jetzt zum Training. - Ik moet nu naar de training.
Übungen zum Gedächtnistraining - oefening voor geheugentraining
uitdrukking autogenes Training

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
trainieren (ww.) bekwamen (ww.) ; coachen (ww.) ; harden (ww.) ; oefenen (ww.) ; repeteren (ww.) ; trainen (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `trainieren`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ausbilden
DE: bilden
DE: einstudieren
DE: entwickeln
DE: exerzieren
DE: heranbilden
DE: proben
DE: repetieren
DE: sich trainieren
DE: sich üben