Vertalingen Stürmen DE>NL
I stürmen
werkw.
1) es herrscht Sturm meteorologie -
stormen Es hat die ganze Nacht gestürmt. - Het heeft de hele nacht gestormd. |
2) sehr schnell irgendwohin laufen -
stormen Sie stürmte wütend aus dem Haus. - Zij stormde woedend uit het huis. |
3) das gegnerische Tor angreifen sport -
aanvallen 4) etw. angreifen, erobern defensie -
aanvallen eine Festung stürmen - een vestiging bestormen |
5) plötzlich in Massen irgendwohin drängen -
stormen Das Publikum stürmte die Bühne. - Het publiek bestormde het podium. |
IIa der Stürmer
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈʃtʏrmɐ] |
Verbuigingen: | Stürmers , Stürmer |
IIb die Stürmerin
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ˈʃtʏrmərɪn] |
Verbuigingen: | Stürmerin , Stürmerinnen |
deel van de uitdrukking: sport aanvaller © K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
stürmen (ww.) | binnenstormen (ww.) ; binnenvliegen (ww.) ; hard waaien (ww.) ; stormen (ww.) |
das Stürmen | de runs ; het stormlopen |
stürmen | bestormen |
Bronnen: interglot; Trueterm
Voorbeeldzinnen met `Stürmen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: angreifenDE: belagernDE: belegenDE: bestreichenDE: blasenDE: bombardierenDE: brausenDE: heulenDE: pfeifenDE: pustenUitdrukkingen en gezegdes
DE: mit
stürmender Hand
NL: stormenderhand