1. MWB
  2. Vertalen
  3. streuen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • streuen > EN • streuen > ES • streuen > FR
Vertalingen streuen DE>NL

streuen

werkw.
Uitspraak:  [ˈʃtrɔyən]

1) kleine Dinge (gleichmäßig) auf etw. verteilen - strooien
mit Kies gestreute Gartenwege - een met kiezelsteen bezaaid tuinpad
den Vögeln Futter aufs Fensterbrett streuen - voor de vogels het voer op de vensterbank strooien

2) im Winter gegen Glätte Salz oder Sand verteilen - strooien
Die Straßen sind noch nicht gestreut. - De wegen zijn nog niet gestrooid.
Streusalz - strooizout
Winterstreudienst - winterdienst

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
streuen (ww.) bestrooien (ww.) ; bezaaien (ww.) ; inzaaien (ww.) ; rondstrooien (ww.) ; strooien (ww.) ; uitzaaien (ww.) ; uitzenden (ww.) ; verbreiden (ww.) ; verbreider (ww.) ; verdeler (ww.) ; verspreiden (ww.) ; zaaien (ww.)
Bronnen: Wikipedia; interglot


Voorbeeldzinnen met `streuen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: ausreiben
DE: ausstreichen
DE: ausstreuen
DE: bestreuen
DE: besäen
DE: verbreiten
DE: verstreuen
DE: verteilen