Vertaal
Naar andere talen: • stehlen > ENstehlen > ESstehlen > FR
Vertalingen stehlen DE>NL

stehlen

werkw.
Uitspraak:  ʃteːlən]

1) jemandem etw. wegnehmen, das ihm gehört - stelen
Er hat Geld aus der Kasse gestohlen. - Hij heeft geld uit de kassa gestolen.
Ich fürchte, sie stiehlt. - Ik vrees dat zij steelt.
Mir ist mein Auto gestohlen worden. - Mijn auto is gestolen.
uitdrukking jemandem den Schlaf / die Zeit / ... stehlen
uitdrukking Er / Das / ... kann mir gestohlen bleiben!

2) deel van de uitdrukking: sluipen
Er stahl sich nachts heimlich in ihr Zimmer. - Hij sloop 's nacht stiekem in haar kamer.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
stehlen (ww.) meepikken (ww.) ; wegpakken (ww.) ; weggraaien (ww.) ; wegfutselen (ww.) ; vervreemden (ww.) ; verteren (ww.) ; verduren (ww.) ; verdragen (ww.) ; uitplunderen (ww.) ; stelen (ww.) ; ontvreemden (ww.) ; ontstelen (ww.) ; leegplunderen (ww.) ; ladelichten (ww.) ; kapen (ww.) ; jatten (ww.) ; graantje meepikken (ww.) ; doorstaan (ww.) ; doorleven (ww.) ; depriveren (ww.) ; beroven van (ww.) ; benemen (ww.) ; achterhouden (ww.)
stehlen pikken
Bronnen: interglot; Omegawiki.org; Wikipedia


Voorbeeldzinnen met `stehlen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: abhandenmachen
DE: abnehmen
DE: abstauben
DE: aufbrauchen
DE: aufzehren
DE: Ausgeben
DE: aushalten
DE: ausharren
DE: ausrauben
DE: berauben

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: sich aus dem Zimmer stehlen NL: de kamer uitsluipen