Vertalingen spazieren DE>NL
I spazieren
werkw.
zur Erholung ohne bestimmtes Ziel im Freien (umher)gehen -
wandelen durch die Straßen / durch den Wald spazieren - door de straten / door het bos wandelen |
spazieren gehen (=) - gaan wandelen
Wir gehen gerne und oft spazieren. - Wij gaan graag en vaak wandelen.
|
(jdn) spazieren fahren (=) - een rondje rijden
mit dem Auto spazieren fahren - met de auto een rondje rijden
|
jemanden / ein Tier spazieren führen (=) - iemand / een dier uitlaten
Die alte Dame führt ihren Hund spazieren. - De oude vrouw liet haar hond uit.
|
II der Spaziergang
zelfst.naamw.
Uitspraak: | [ʃpaˈʦiːɐgaŋ] |
Verbuigingen: | Spaziergang(e)s , Spaziergänge |
deel van de uitdrukking: wandeling Wir haben nach dem Essen einen langen Spaziergang gemacht. - Wij hebben naar het eten een lange wandeling gemaakt. |
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
spazieren (ww.) | drentelen (ww.) ; zich voortbewegen (ww.) ; wandelen (ww.) ; stappen (ww.) ; slenteren (ww.) ; rondslenteren (ww.) ; lopen (ww.) ; kuieren (ww.) ; gaan (ww.) ; flaneren (ww.) ; banjeren (ww.) |
das Spazieren | de kuier (m) ; de wandeltocht (m) ; de wandeling (v) ; het uitje ; het tochtje ; het ommetje ; de omloop (m) ; het loopje |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `spazieren`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: bummelnDE: flanierenDE: gehenDE: herumschlendernDE: im Schritt gehenDE: laufenDE: paradierenDE: schlendernDE: schreitenDE: sich fortbewegenUitdrukkingen en gezegdes
DE: spazierenfahren
NL: uit rijden gaanDE: spazierengehen
NL: gaan wandelenDE: spazierenreiten
NL: een ritje maken