karg - Vertaling Duits-Nederlands

Naar andere talen: • karg > EN • karg > ES • karg > FR

Vertalingen karg DE>NL

I karg

bijv.naamw.

Uitspraak:	[kark]
Verbuigingen:	auch kärger , kärgste

1) dürftig, gering - karig

2) ohne Schmuck - sober

3) wenig fruchtbar - onvruchtbaar

bijwoord

deel van de uitdrukking: karig , sober

Die Honorare sind äußerst karg bemessen. - De vergoedingen zijn zeer karig.
ein karg möbliertes Zimmer - een sober gemeubileerde kamer

Overige bronnen

karg	minderwaardig ; zwak ; weinig ; verdord ; tweederangs ; slecht ; schriel ; schraal ; schamel ; pover ; onvolgroeid ; ondeugdelijk ; ondermaats ; mager ; luttel ; karig ; inferieur ; iel ; geen vet op de botten hebbende ; dun ; droog ; dor ; berooid ; armzalig ; arm ; sober

Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `karg`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: armselig
DE: dürftig
DE: einige
DE: empfindlich
DE: eng
DE: fein
DE: flau
DE: fruchtlos
DE: gebrechlich
DE: gedrungen