Vertaal
Naar andere talen: • herumlaufen > ENherumlaufen > ESherumlaufen > FR
Vertalingen herumlaufen DE>NL

herumlaufen

werkw.
Uitspraak:  [hɛˈrʊmlaufən]

1) ohne Ziel an verschiedene Stellen gehen, laufen - rondlopen
Die Hunde liefen frei im Garten herum. - De honden liepen vrij in de tuin rond.
Sie hatten sich verirrt und liefen stundenlang im Wald herum. - Zij hadden zich vergist en liepen urenlang rond in het bos.

2) im Bogen, Kreis um etw. gehen oder laufen - rondlopen
Sie liefen einmal um den See herum. - Zij liepen eenmaal rondom het meer.

3) sich mit einer bestimmten Kleidung, Frisur o. Ä. den Leuten zeigen - rondlopen
So kannst du doch nicht herumlaufen! - Zo kun je toch niet rondlopen!

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
herumlaufen (ww.) rondlopen (ww.) ; rondwaren (ww.) ; rondzwalken (ww.)
Bron: interglot


Voorbeeldzinnen met `herumlaufen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: herumgehen
DE: herumschlendern