I gemein

bijv.naamw.

Uitspraak:

[gəˈmain]

1) andere mit Absicht ärgernd, ihnen schadend - gemeen

Es ist gemein von euch, ihn nicht mitspielen zu lassen. - Het is gemeen van jullie om hem niet met jullie te laten meespelen.

2) unangenehm, ärgerlich - vervelend

Jetzt fängt es auch noch zu regnen an, wie gemein! - Nu begint het nog te regenen ook, wat vervelend!

3) sehr unangenehm - onaangenaam
4) gewöhnlich, einfach - eenvoudig
5) drückt aus, dass diese Art die bekannteste, verbreiteste ihrer Gruppe ist ^plantkunde - algemeen

die Gemeine Fichte / Wespe - de algemene spar / wesp

6) deel van de uitdrukking:

etw. mit jemandem / etw. gemein haben (=eine gemeinsame Eigenschaft haben) - gemeenschappelijk Beide Fälle haben gemein, dass ... - Beide zaken hebben gemeen dat ...

etw. ist Personen / Dingen gemein (=eine Eigenschaft wird von mehreren Personen / Dingen geteilt) - overeenkomst Katrin und Eva ist gemein, dass sie sehr schüchtern sind. - Katrin en Eva hebben beide gemeen, dat zij heel verlegen zijn.

II gemein

bijwoord
1) deel van de uitdrukking: boosaardig

gemein grinsen - boosaardig grijzen

2) deel van de uitdrukking: enorm

Das tut ganz gemein weh! - Dat doet enorm veel pijn!

© K Dictionaries Ltd.

gemein

onwaar ; laaghartig ; leep ; listig ; luguber ; macaber ; met zijn allen ; min ; nagemaakt ; normaal ; obscuur ; onecht ; onedel ; onguur ; laag-bij-de-grond ; ploertig ; slecht ; slinks ; sluw ; snood ; spookachtig ; stiekem ; tezamen ; uitgekookt ; vals ; verdacht ; vuig ; laag ; achterbaks ; banaal ; bedriegelijk ; bosachtig ; donker ; doortrapt ; dubieus ; duister ; gefingeerd ; gehaaid ; gemeen ; gemeenschappelijk ; geniepig ; geraffineerd ; geslepen ; gewiekst ; gewoon ; gezamenlijk ; glibberig ; gluiperig ; afschuwelijk ; wreed ; verfoeilijk ; verachtelijk ; berucht

Bronnen: interglot; Wikipedia




DE: ausgekocht
DE: banal
DE: boshaft
DE: dubios
DE: durchtrieben
DE: einfach
DE: falsch
DE: fingiert
DE: fraglich
DE: gangbar

DE: sich mit einem gemein machen NL: zich met iemand afgeven