der Fall

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[fal]
Verbuigingen:	Fall(e)s , Fälle

1) eine bestimmte Situation, die eintreten könnte - geval (het ~)

Was macht man in so einem Fall? - Wat doet men in zo'n geval? Nimm deinen Schlüssel mit für den Fall, dass ich noch nicht zu Hause bin. - Neem je sleutel mee voor het geval dat ik nog niet thuis ben.

auf alle Fälle (=jedenfalls) - in elk geval Ob zu Recht oder nicht, er hat auf alle Fälle gewonnen. - Of je gelijk hebt of niet hij heeft in elk geval gewonnen.

auf jeden Fall (=jedenfalls) - in ieder geval Sie sollten auf jeden Fall zum Arzt gehen. - U moet beslist naar een arts gaan.

auf keinen Fall (=unter keinen Umständen) - in geen geval Geh auf keinen Fall mit Fremden mit. - Ga in geen geval met vreemden mee.

für alle Fälle (=vorsichtshalber) - voorzichtigheidshalve

2) ein bestimmtes Beispiel, das vorgekommen ist - voorbeeld

ein typischer Fall von Selbstüberschätzung - een typisch geval van zelfoverschatting

gesetzt den Fall, dass ... (=wenn ...) - als

von Fall zu Fall (=in jedem einzelnen Fall, jeweils) - van geval tot geval Die Behandlung ist von Fall zu Fall unterschiedlich. - De behandeling is van geval tot geval verschillend.

etw. ist der Fall (=etw. trifft zu, ist so) - het is het geval

3) rechtliche Angelegenheit ^juridisch - zaak

der Fall Müller gegen Schulz - de zaak Müller tegen Schulz

4) Auftreten einer Krankheit bei jdm ^medisch - voorkomen

mehrere Fälle von Lebensmittelvergiftung - meerdere gevallen van voedingsvergiftiging

5) Kategorie von Formen, an denen man die syntaktische Funktion von Wörtern im Satz erkennt ^grammatica - naamval

Der Genitiv ist der 2. Fall. - De genitief is de 2de naamval.

6) das Fallen - vallen

sich im freien Fall befinden - zich in een vrije val bevinden Beim Fall von der Gartenmauer brach er sich ein Bein. - Bij de val van de tuinmuur brak hij een been. Aufstieg und Fall des Römischen Reiches - opkomst en val van het Romeinse Rijk

© K Dictionaries Ltd.

der Fall

het standpunt ; de kwestie (v) ; de naamval (m) ; de ondergang (m) ; het oogpunt ; de perspectief ; het probleemgeval ; de punt (m) ; de smak (m) ; de kwak (m) ; de teloorgang (m) ; tenondergang (znw.) ; de terugval (m) ; de val ; het verderf ; het verval ; de zaak ; zienswijs (znw.) ; de knal (m) ; de achteruitgang (m) ; de afname (v) ; de casus (m) ; de debacle ; de dreun (m) ; het geval ; de gezichtshoek (m) ; het gezichtspunt ; de ineenstorting (v) ; ineenzakking (znw.) ; de instorting (v) ; de invalshoek (m) ; het issue ; de klap (m)

Fall

achterwaartse valling ; val ; patiënt

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Ablativ
DE: Absturz
DE: Affäre
DE: Akkusativ
DE: Angelegenheit
DE: Blickpunkt
DE: Blickwinkel
DE: Bums
DE: Dativ
DE: Ding

DE: auf keinen Fall NL: in geen geval
DE: auf alle Fälle NL: in ieder geval
DE: bestenfalls NL: in het beste geval
DE: auf Knall und Fall NL: op stel en sprong