ausmachen

werkw.

Uitspraak:

[ˈausmaxən]

1) ausschalten - uitschakelen

den Fernseher ausmachen - de TV uitschakelen

2) löschen - uitmaken
3) vereinbaren, verabreden - overeenkomen

Wir hatten doch ausgemacht, dass du das erledigst. - Wij waren toch overeengekomen dat jij dat zou uitvoeren.

4) sich mit jemandem über etw. einigen - overeenkomen

Das müsst ihr unter euch ausmachen. - Dat moeten jullie onder elkaar overeenkomen.

5) einen bestimmten Anteil, eine bestimmte Bedeutung haben - uitmaken

Der Onlinehandel macht 30% des Umsatzes aus. - De online-handel zorgt voor 30% van de omzet.

nichts ausmachen (=kein Problem darstellen) - niets uitmaken Es macht nichts aus, wenn mal was danebengeht. - Het maakt niets uit als er eens iets mislukt.

6) deel van de uitdrukking:

etw. macht jemandem nichts / etwas aus (=etw. stört jemanden nicht / stört ihn) - maakt niets uit Entschuldigung, macht es Ihnen etwas aus, wenn ich das Fenster öffne? - Neem me niet kwalijk, maar maakt u iets uit als ik het raam open maak?

Das macht mir doch nichts aus! (=das ist mir egal) - dat maakt me niets uit

7) sehen - herkennen , zien , waarnemen

ein Schiff am Horizont ausmachen können - een schip aan de horizon kunnen zien

© K Dictionaries Ltd.

ausmachen (ww.)

overeenkomen (ww.) ; vaststellen (ww.) ; uitzetten (ww.) ; uitschakelen (ww.) ; uitmaken (ww.) ; uitdraaien (ww.) ; uitdoven (ww.) ; uitdoen (ww.) ; uitblussen (ww.) ; uit elkaar gaan (ww.) ; toezien (ww.) ; suggereren (ww.) ; smoren (ww.) ; raden (ww.) ; overwegen (ww.) ; overeenstemmen (ww.) ; overdenken (ww.) ; opletten (ww.) ; ingeven (ww.) ; in het oog houden (ww.) ; in de gaten houden (ww.) ; iets overeenkomen (ww.) ; iets aanraden (ww.) ; eens worden (ww.) ; doven (ww.) ; determineren (ww.) ; bepalen (ww.) ; afzetten (ww.) ; afwegen (ww.) ; afspreken (ww.) ; adviseren (ww.)

ausmachen

iets kunnen schelen

Bron: interglot




DE: abmachen
DE: absetzen
DE: abstellen
DE: achtgeben
DE: anregen
DE: anschauen
DE: Ansehen
DE: ausblasen
DE: ausdrehen
DE: ausdrücken

DE: das macht schon etwas aus NL: dat is al een heel verschil
DE: ausgemacht NL: uitgemaakt NL: volmaakt