ausfüllen

Vertalingen ausfüllen DE>NL

werkw.

Uitspraak:

[ˈa usfʏlən]

1) mit Angaben versehen, ergänzen - invullen

Sie haben nicht alle Pflichtfelder ausgefüllt. - U heeft niet alle verplichte velden ingevuld.

2) deel van de uitdrukking:

etw. füllt jemanden aus

3) einnehmen, benötigen - invullen

Unsere Zeit war mit Proben und Konzerten ausgefüllt. - Onze tijd werd geheel in beslag genomen met oefenen en concerten.

Overige bronnen

ausfüllen (ww.)

invullen (ww.) ; volmaken (ww.) ; volplempen (ww.) ; volstorten (ww.) ; vullen (ww.)

Bron: interglot

Voorbeeldzinnen met `ausfüllen`

Voorbeeldzinnen laden....

Synoniemen

DE: abfüllen
DE: anmelden
DE: aufführen
DE: auffüllen
DE: aufschreiben
DE: aufzeichnen
DE: buchen
DE: einschreiben
DE: eintragen
DE: hinzuschreiben

Zojuist vertaald