Vertaal
Naar andere talen: • abfahren > ENabfahren > ESabfahren > FR
Vertalingen abfahren DE>NL

abfahren

werkw.
Uitspraak:  apfaːrən]

1) einen Ort fahrend verlassen - wegrijden
Wann fährst du morgen ab? - Wanneer rijden jullie morgen weg?

2) eine Straße verlassen - afslaan
In Frankfurt müssen wir von der Autobahn abfahren. - In Frankfurt moeten wij van de autosnelweg af

3) einen Berg hinunterfahren - afdalen
ins Tal abfahren - Tot in het dal skiën.

4) durch Fahren abnutzen - verslijten
Das Auto hatte völlig abgefahrene Reifen. - De banden van die auto zijn volledig versleten.

5) suchend oder prüfend entlangfahren - afrijden
Ich bin den ganzen Weg abgefahren, aber ich konnte sie nicht finden. - Ik heb de gehele route afgereden, maar ik kon ze niet vinden.

6) deel van de uitdrukking:
uitdrukking auf jemanden / etw. abfahren

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
abfahren (ww.) uitvaren (ww.) ; wegvaren (ww.) ; wegtrekken (ww.) ; wegrijden (ww.) ; wegreizen (ww.) ; weggaan (ww.) ; verwijderen (ww.) ; verlaten (ww.) ; verdwijnen (ww.) ; smeren (ww.) ; opstappen (ww.) ; afvaren (ww.) ; afvaart (ww.) ; afsteken (ww.) ; afreizen (ww.)
das Abfahrenhet vertrekken ; het heengaan
abfahren zeeklaar maken
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `abfahren`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: Abfahrt
DE: abreisen
DE: Aufbrechen
DE: ausfahren
DE: davonfahren
DE: einfetten
DE: einschiffen
DE: einschmieren
DE: fetten
DE: fortfahren

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: übel abfahren NL: bot vangen
DE: abfahren lassen NL: afschepen
DE: abgefahrene Reifen NL: versleten banden
DE: abgefahrene Fahrkarten NL: gebruikte kaartjes
DE: beide Beine wurden ihm abgefahren NL: zijn beide benen werden afgereden