Vertaal
Naar andere talen: • Wissen > ENWissen > ESWissen > FR
Vertalingen Wissen DE>NL

wissen

werkw.
Uitspraak:  [ˈvɪsən]

1) über bestimmte Informationen verfügen - kennis
Weißt du, wo sie wohnt? - Weet jij waar zij woont?
Soviel ich weiß, ist sie verreist. - Zover ik weet is ze op vakantie.
Was wissen Sie über den Vorfall? - Wat weet u van het voorval?
Ich habe nichts davon gewusst, dass sie einen Unfall hatte. - Ik heb daar niets van geweten, dat ze een ongeluk heeft gehad.
uitdrukking jemanden etw. wissen lassen
uitdrukking Man kann nie wissen! / Man weiß ja nie!
uitdrukking Gewusst wie!

2) etw. im Gedächtnis haben - weten
Weißt du noch, wie wir uns kennengelernt haben? - Weet je nog hoe wij elkaar hebben leren kennen?
Ich weiß leider ihren Namen nicht mehr. - Ik weet helaas haar naam niet meer.

3) deel van de uitdrukking:
uitdrukking sich zu helfen / wehren / ... wissen

4) deel van de uitdrukking:
uitdrukking von jemandem / etw. nichts mehr wissen wollen

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
wissen (ww.) op de hoogte zijn (ww.)
das Wissende geleerdheid (v) ; de handigheid (v) ; de kennis (v) ; de kneep ; de kunde (v) ; de kundigheid (v) ; de kunst (v) ; de toer (m) ; de truc (m) ; het weten ; de wetenschap (v)
Wissen cognitio ; kennen ; kennis
Bronnen: interglot; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Wissen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: begreifen
DE: bekannt sein mit
DE: Bescheid wissen
DE: Durchblick haben
DE: durchblicken
DE: einsehen
DE: erkennen
DE: Fachwissen
DE: Fertigkeit
DE: Gelehrtheit

Uitdrukkingen en gezegdes
DE: wissen um etwas NL: v. iets op de hoogte zijn, ergens van weten
DE: einem Dank wissen NL: iemand dankbaar zijn