1. MWB
  2. Vertalen
  3. Wohnen (DE>NL)
Vertaal
Naar andere talen: • Wohnen > EN • Wohnen > ES • Wohnen > FR
Vertalingen Wohnen DE>NL

wohnen

werkw.
Uitspraak:  [ˈvoːnən]

1) irgendwo seine Wohnung haben - wonen
Wo wohnst du? - Waar woon je?
zur Miete wohnen - iets huren om te wonen

2) irgendwo übernachten - overnachten
In welchem Hotel wohnt ihr? - In welk hotel overnachten jullie?
Sie konnte vorübergehend bei einer Freundin wohnen. - Zij kon tijdelijk bij een vriendin overnachten.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
wohnen (ww.) logeren (ww.) ; wonen (ww.) ; verblijfplaats hebben (ww.) ; rondhangen (ww.) ; resideren (ww.) ; onderdak verschaffen (ww.) ; onderdak verlenen (ww.) ; onderdak geven (ww.) ; onderbrengen (ww.) ; leven (ww.) ; iemand huisvesten (ww.) ; huizen (ww.) ; huisvesten (ww.) ; herbergen (ww.) ; accommoderen (ww.)
das Wohnenhet verblijven
Wohnen huisvesting
Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `Wohnen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: akkomodieren
DE: beherbergen
DE: einquartieren
DE: hausen
DE: leben
DE: residieren
DE: sich aufhalten
DE: unterbringen
DE: verbleiben