Vertalingen weisen DE>NL
weisen
werkw.
Uitspraak: | [ˈvaizən] |
Verbuigingen: | wies , gewiesen |
1) irgendwohin zeigen -
wijzen Sie wies mit der Hand in seine Richtung. - Zij wees met haar hand in zijn richting. Die Kompassnadel weist immer nach Norden. - De kompasnaald wijst altijd naar het noorden. |
jemandem etw. weisen (=) - aanwijzen
Sie wies ihm den Weg durch die Stadt. - Zij wees hem de weg door de stad.
|
2) deel van de uitdrukking: jemanden von / aus etw. weisen (=jemanden auffordern, eine Gruppe oder einen Ort zu verlassen) - wegsturen
Er wurde von der Schule / aus dem Verein gewiesen. - Hij werd van school / van de vereniging weggestuurd.
|
jemandem die Tür weisen (=jemanden auffordern, zu gehen) - iemand de deur wijzen
|
3) deel van de uitdrukking: etw. von sich weisen (=etw. ablehnen) - iets afwijzen
Er wies die Vorwürfe weit von sich. - Hij wees de verwijzen van zich af.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
weisen (ww.) | verwijzen (ww.) |
weisen | wijzen |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `weisen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: einweisenDE: geleitenDE: hinweisenDE: leitenDE: lenkenDE: schickenDE: sendenDE: verweisenUitdrukkingen en gezegdes
DE: die Zähne
weisen
NL: zijn tanden laten zien