Vertaal
Naar andere talen: • umkippen > ENumkippen > ESumkippen > FR
Vertalingen umkippen DE>NL

umkippen

werkw.
Uitspraak:  [ˈʊmkɪpən]

1) etw. aus der senkrechten Lage zur Seite kippen - omvallen , omkantelen
Sie kippte den Eimer um und schüttete die Erde aufs Beet. - Zij gooide de emmer om en schudde het zand op het perk.

2) das Übergewicht bekommen und zur Seite fallen - omvallen
Pass auf, dass der Kinderwagen nicht umkippt. - Let op dat de kinderwagen niet omvalt.

3) ohnmächtig werden - flauwvallen
Es war so heiß beim Sportfest, dass einige Schüler umgekippt sind. - Het was warm bij de sportdag dat enkele scholieren zijn flauwgevallen.

4) plötzlich schlecht werden - omslaan
Plötzlich kippte die gute Stimmung um. - Plotseling sloeg de stemming om.

© K Dictionaries Ltd.

Overige bronnen
umkippen (ww.) omgooien (ww.) ; vloeren (ww.) ; vallen (ww.) ; tuimelen (ww.) ; over een kant vallen (ww.) ; onderuithalen (ww.) ; omwerpen (ww.) ; omverwerpen (ww.) ; omverslaan (ww.) ; omvergooien (ww.) ; omslaan (ww.) ; omkieperen (ww.) ; omkiepen (ww.) ; omkantelen (ww.) ; om het lijf slaan (ww.) ; neerslaan (ww.) ; kieperen (ww.) ; kiepen (ww.) ; kelderen (ww.) ; kantelen (ww.) ; flikkeren (ww.) ; duikelen (ww.) ; buitelen (ww.)
umkippen aan één kant opheffen ; kippen ; het omslaan ; het omkippen ; flauwvallen
Bronnen: interglot; Trueterm; Download IATE, European Union, 2017.


Voorbeeldzinnen met `umkippen`
Voorbeeldzinnen laden....


Synoniemen
DE: auseinandernehmen
DE: einenPurzelbaumschlagen
DE: fallen
DE: fliegen
DE: hinfallen
DE: kanten
DE: kentern
DE: kippen
DE: niederreißen
DE: niederschlagen