der Rest

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[rɛst]
Verbuigingen:	Rest(e)s , Reste

1) das, was in einer Menge noch nicht enthalten oder berücksichtigt ist - rest , restant

Was habt ihr den Rest des Tages gemacht? - Wat hebben jullie de rest van de dag gedaan? Wo ist der Rest von euch? - Waar is de rest?

jemandem / etw. den Rest geben (=eine Person / Sache, die bereits in schlechtem Zustand ist, völlig ruinieren, töten, zerstören) - restant geven Der Seitensprung hat ihrer Ehe den Rest gegeben. - Het slippertje heeft haar huwelijk rust gegeven.

2) das, was vom Essen übrig bleibt - rest , restant

Ich mach dir die Reste vom Mittagessen warm. - Ik maak het restje van het middageten voor je warm. Es ist noch ein Rest Wein da. - Er is nog een beetje wijn over.

3) das, was nach der Zerstörung übrig bleibt - restant

die Reste eines antiken Tempels - het restant van een oude tempel

© K Dictionaries Ltd.

der Rest	laatste rest (znw.) ; stuk stof (znw.) ; het staartje ; resten ; de restant (m) ; de rest (m) ; de prak (m) ; het overschot ; het overblijfsel ; de lap (m) ; het overgeblevene (znw.) ; de hachee (m) ; het exces ; de depot (m) ; de coupon (m) ; de bon (m)
Rest	overschot ; surplus ; rest ; residu

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Abdrücke
DE: Abschnitt
DE: Bodensatz
DE: Brei
DE: Coupon
DE: Differenz
DE: Fetzen
DE: Fleck
DE: flicken
DE: Fußspur

DE: Rester NL: restanten, kliekjes
DE: einem den Rest geben NL: iemand de genadeslag geven
DE: sich den Rest holen NL: zich een lelijke ziekte op de hals halen