Vertalingen nagen DE>NL
nagen
werkw.
1) an etw. kauen und kleine Stücke abbeißen -
knagen Der Hund nagt an seinem Knochen. - De hond knaagt aan zijn bot. das Fleisch vom Knochen nagen - het vlees van het bot bijten Mäuse haben ein Loch in den Sack genagt. - Muizen hebben een gat in de zak geknaagd. |
2) deel van de uitdrukking: an jemandem nagen (=jemanden quälen) - knagen
Zweifel nagten an ihr. - Twijfel knaagt aan haar.
|
© K Dictionaries Ltd.Overige bronnen
nagen (ww.) | kluiven (ww.) ; knabbelen (ww.) ; knagen (ww.) ; knauwen (ww.) ; peuzelen (ww.) |
das Nagen | geknaag (znw.) |
Bron: interglot
Voorbeeldzinnen met `nagen`

Voorbeeldzinnen laden....
Synoniemen
DE: aufessenDE: EssenDE: knabbernDE: speisenDE: verspeisenDE: verzehrenUitdrukkingen en gezegdes
DE: am Hungertuch
nagen
NL: gebrek lijden