der Marsch

zelfst.naamw.

Uitspraak:	[marʃ]
Verbuigingen:	Marsch(e)s , Märsche

1) Fortbewegung zu Fuß über eine längere Strecke - mars

Bis zur Hütte ist es noch ein zweistündiger Marsch. - Tot aan de hut is het nog een mars van twee uur.

2) das Marschieren einer Truppe ^defensie - mars

Die Truppen setzten sich in Marsch. - De troepen ging marcheren.

3) Musikstück im Rhythmus eines Marsches ^muziek - mars

einen Marsch spielen - een mars spelen

jemandem den Marsch blasen (=jemanden tadeln, zurechtweisen) - zeggen waar het op staat

© K Dictionaries Ltd.

die Marsch	de gang (m) ; de kwelders ; het moeras ; de opmars
der Marsch	de mars
marsch	rit ; toer

Bronnen: interglot; Wikipedia; Download IATE, European Union, 2017.




DE: Abmarsch
DE: Anmarsch
DE: Aufmarsch
DE: Aufzug
DE: Ausfahrt
DE: Ausflug
DE: Defilee
DE: Erkundungsfahrt
DE: Exkurs
DE: Exkursion

DE: auf dem Marsch sein NL: op mars zijn NL: op gang zijn
DE: das Regiment in Marsch setzen NL: het regiment laten opmarcheren
DE: sich in Marsch setzen NL: op mars gaan, zich op weg begeven