liegen

werkw.

Uitspraak:	[ˈliːgən]
Verbuigingen:	lag , gelegen

1) in waagerechter Position irgendwo sein - liggen

auf dem Sofa / im Bett liegen - op de bank / in bed liggen auf dem Rücken liegen - op de rug liggen Bleiben Sie ganz ruhig liegen! - Blijft u heel rustig liggen!

2) sich (in waagerechter Position) irgendwo befinden - liggen

Mein Geld liegt sicher auf der Bank. - Mijn geld zit veilig bij de bank. Eine dicke Staubschicht lag auf den Möbeln. - Er lag een dikke laag stof op de meubels. Das Schiff lag im Hafen vor Anker. - Het schip lag in de haven voor anker.

liegen bleiben (=irgendwo vergessen werden) - blijven liggen

etw. liegen lassen (=irgendwo vergessen) - laten liggen Hab ich hier irgendwo meine Schlüssel liegen lassen? - Heb ik hier ergens mijn sleutel laten liggen?

alles liegen und stehen lassen (=mit dem aufhören, was man gerade tut, und sofort handeln) - alles laten vallen en handelen

etw. links / rechts liegen lassen (=rechts / links an etw. vorbeifahren) - iets links laten liggen

jemanden links liegen lassen (=jemanden ignorieren) - iemand laten liggen

3) eine bestimmte (geografische) Lage haben - liggen

Regensburg liegt an der Donau. - Regensburg ligt aan de Donau. Der Ort liegt 60 km nördlich von hier. - De plaats ligt 60 km noordelijk van hier. Unsere Zimmer liegen auf der Straßenseite / nach Norden. - Onze kamers liggen aan de straatkant / op het noorden.

4) einen bestimmten Platz in einer Reihenfolge haben - liggen

Er liegt momentan auf Platz drei. - Hij ligt momenteel op de derde plaats.

5) sich in einem Bereich bewegen - liggen

Die Temperaturen lagen mittags um die 30 Grad. - De temperatuur lag in de middag rond de 30 graden.

6) deel van de uitdrukking:

etw. liegt an jemandem / etw. (=etw. wird von jemandem / etw. verursacht) - iets ligt aan iemand Es liegt wohl am Wetter, dass heute so wenig Leute da sind. - Het ligt zeker aan het weer dat er vandaag zo weinig mensen hier zijn.

An mir / uns soll es nicht liegen! (=wegen mir / uns soll dieser Plan o. Ä. nicht scheitern) - aan mij / ons zal het niet liggen!

etw. liegt bei jdm (=jemand hat für etw. die Verantwortung) - liggen Die Entscheidung / Schuld liegt allein bei dir. - De beslissing / schuld ligt alleen bij jou.

etw. liegt in etw. (=etw. ist irgendwo zu finden) - ligt Der Fehler / das Problem liegt darin, dass ... - De fout / het probleem ligt aan ...

7) deel van de uitdrukking:

etw. liegt jdm (=etw. entspricht jds Begabung, Neigungen) - liggen Mathe liegt mir einfach nicht. - Wiskunde ligt mij gewoon niet.

8) deel van de uitdrukking:

jemandem liegt (etwas / viel / wenig) an jemandem /etw. (=jemand legt (durchaus / großen / wenig) Wert auf jemanden / etw.) - liggen Es liegt mir viel daran, dass es dir gut geht. - Er is mij veel aan gelegen dat het je goed gaat.

© K Dictionaries Ltd.

liegen (ww.)

gelegen zijn (ww.) ; liggen (ww.)

Bron: interglot




DE: gelegen sein
DE: ruhen
DE: sein
DE: sich befinden
DE: stehen

DE: am Herzen liegen NL: ter harte gaan
DE: einem in den Ohren liegen NL: iemand aan het hoofd zeuren
DE: auf der Hand liegen NL: voor de hand liggen
DE: klar zu Tage liegen NL: volkomen duidelijk zijn
DE: am Tage liegen NL: duidelijk zijn
DE: einem auf dem Halse liegen NL: iemand lastig vallen
DE: es liegt mir wenig daran NL: er is me weinig aan gelegen
DE: eine Vermutung liegt nahe NL: een vermoeden ligt voor de hand
DE: liegendes Gut NL: onroerende goederen